2002
Bodemisolatie met R >= 1,30 m2.K/W (bodem/opgaande werk of
met R >= 3,00 m2.K/W (bodem)


Bestemd voor:
het isoleren van een woning door middel van het bedekken van de bodem van een kruipruimte met een isolerende laag, waarbij tevens het opgaande werk tot aan de begane grondvloer dient te worden geïsoleerd of door het uitsluitend bedekken van de bodem van de kruipruimte met een isolerende laag.

Bestaande uit:
een isolerende laag met een warmteweerstand (R) van ten minste 1,30 m2.K/W voor de bodem van de kruipruimte en van ten minste 1,30 m2.K/W voor het opgaande werk of een weerstand van (R) van ten minste 3,00 m2.K/W voor de bodem wanneer het opgaande werk niet wordt geïsoleerd. Met het opgaande werk wordt bedoeld de funderingen van buitengevels en woningscheidende muren gerekend vanaf de bodem van de kruipruimte tot aan de onderzijde van de begane grondvloer. De minimale warmteweerstand dient gewaarborgd te zijn rekening houdende met de ter plaatse mogelijke hoeveelheid staand water. Tevens dient de bereikbaarheid van eventueel aanwezige leidingen gehandhaafd te blijven.

Bijzonderheden: Uitgangspunt bij de vereiste warmteweerstand (R) is een ventilatievoorziening in twee tegenover elkaar gelegen buitenmuren, met een gezamenlijke doorlaat van 100 mm2 per m2 vloeroppervlak. Een dergelijke minimale ventilatievoorziening kan bij een houten begane grondvloer de kans op houtrot verkleinen.